Het was een jaar om U tegen te zeggen. Angst, regels en straffen. De volumeknop van de café's en de feestjes op nul, de mensen op mute en gemaskerd, bang om elkaar aan te raken. Wij stapten met een koffer de voordeur van de stad uit en liepen het bos in. Een blokhut, een zee van tijd, een jaar zonder wetten en zonder tijd, en we namen het bij de hand en zeiden er Jij tegen.
Zonder schrik van het donker. Geen kranten geen tv. Koffie op de porch in een eindeloze ochtendzon, maandenlang waaide een warme wind, onze handen en haren werden vuil van zand, takken en vijverwater. Geen geluid van vliegtuigen en auto's. In slaap vallen bij uilenkreten.
Na bijna een jaar is het winter, we gaan de stilte binnen. Er gebeurt iets aan de horizon maar we zijn nog niet weg. We zijn onbeweeglijk, onze ogen getraind op beweging in de verte.